Ingezonden: Bonaire, de witte hel’ kan bij voorbaat op de brandstapel
Aanstaande vrijdag 16 juni zal er een boekpresentatie worden gehouden in Skal Museo voor het boek
’Bonaire, een koloniale zoutgeschiedenis’. Kennelijk georganiseerd door de Boneriaanse regering of
Eilandsraad, gezien het email adres: @bonairegov.com. Dit is de eerste keer dat ik nog voordat een
boek gepresenteerd is, zonder dat ik het werk in zijn geheel gelezen heb, grote twijfels heb over de
inhoud. Dit is op basis van het gekozen perspectief, de foute en onbegrjpelijke weergave van
feitelijkheden en het doel. Want, als het boek vanuit hetzelfde perspectief is geschreven als het artikel
dat in de Online krant Bonaire.nu is gepubliceerd, dan ben ik de mening toegedaan dat dit boek
bijvoorbaat op de brandstapel kan.
Alvorens ik overga tot het beargumenteren van de 14 punten van kritiek, wil ik eerst aangeven dat ik
zowel met co-auteur Dhr. Boi Antoin als met Bonaire.nu redacteur Dick Drayer via Whatsapp contact
heb gehad over het artikel. Hieruit kwamen zes zaken naar voren:
1. Het originele artikel is op 6 juni
2023 op historiek.nl gepubliceerd. Naar ik aanneem is de introductie door de redactie van deze website
geschreven. 2. Het boek is ‘geen opinie stuk’. 3. Het artikel is niet door de redactie van Bonaire.nu
inhoudelijk gecontroleerd. 4. De bijdrage van Dhr. Boi Antoin betrof het verzet en specifiek de tot
slaafgemaakten. 5. Na de introductie, onder de vermelding van de namen van de schrijvers volgt het
boekfragment. 6. Ik heb nog geen contact gehad met Cees Luckhardt.
Volledigheidshalve, de Trans-Atlantische Slavenhandel is de enige vorm van slavernij in de geschiedenis
van de mensheid, waarbij mensen bij wet gereduceerd werden tot een goed, op basis van hun etnische
afkomst en fysiek voorkomen. Door hen tot roerend goed (chattel) te verklaren, werd aan hen
rechtspersonaliteit ontnomen. Alleen in het geval dat een tot slaaf gemaakte Afrikaan beschuldigd
werd van opstanden, illegale vergaderingen of opruiende spraak, kon men voor een rechter berecht
worden. De eigenaren konden, uitzonderingen daargelaten, zonder kans op juridische vervolging
gruwelheden uitvoeren, aangezien een eigenaar zelf kan beschikken over zijn/haar eigendommen. Het
opzettelijk doden of mishandelen van een tot slaaf gemaakte met de dood tot gevolg, was niet
strafbaar.
Op 8 augustus 1962 werd de Emancipatie Wet ondertekend, die bij zijn in werking treding per 1 juli
1863, aan de tot slaafgemaakte mensen de vrijheid zou geven. Uit diverse archieven kan men opmaken
dat de administratieve persoonlijke registratie van de tot slaaf gemaakte Afrikaanse mensen in het
Nederlands Koninkrijk pas in 1839 wettelijk verplicht was geworden. In deze nationale archieven treft
men ook de registratie van de voor 1 juli 1863 ‘vrijgemaakte zwarten’ op Bonaire. Op de borderellen,
de lijsten met de geregistreerde tot slaafgemaakte Afrikaanse mensen die privé bezit waren en dus
geen gouvernementsslaven, staan de tot slaafgemaakten waar de Nederlandse staat herstelbetalingen
over verschuldigd was.
Hier volgen mijn argumenten, waarbij de meest onoverkomelijke inhoudelijke fout als eerste hieronder
staat genoemd. Vervolgens heb ik in chronologische volgorde mijn overigens eveneens belangrijke
argumenten gepresenteerd:
- Constatering: “De Boneriaanse zoutslaven hadden, tot in de jaren zestig van de vorige eeuw,
geen beschikking over gereedschappen die hun zware arbeid konden verlichten,” Met deze zin
gaat u volledig voorbij aan de Emancipatie wet van de Afrikaanse tot slavernij gedwongen - mensen van 1 juli 1863. Dit is een grove fout die maakt dat dit werk, waarschijnlijk reeds
gedrukt, niet verspreid kan worden. Het is een van de grootste blunders in de geschiedenis
van de Nederlandse historisch wetenschappelijke publicaties en getuigt van een gebrek aan
respect voor de geschiedenis van de Boneriaanse nazaten van Afrikaanse geroofde, verkochte,
misbruikte, mishandelde, uitgehongerde en vermoorde tot slavernij gedwongen voorouders. - Mijn eerste kritische vraag betreft de introducte van het artikel. Daar waar staat aangegeven
dat er honderden Afrikaanse tot slaafgemaakte mensen op Bonaire op de zoutplantages
hebben gewerkt. In het fragment van het boek staat in 1639 de eerste Afrikaanse tot
slaafgemaakte mensen arriveerden op Bonaire. Op 1 juli zijn er 752 (Van Sypesteyn 1866: 52-
5.) geëmancipeerd en 660 Gouvernementsslaven (ASF Staat der Bevolking 1840, 1845, KV
1855). Toch suggereert men hier dat het om ‘honderden’ ging en niet (tien) duizenden over
een periode van ruim 200 jaar. - Gangbaar wordt in de Nederlandse taal bij een opsomming een volgorde gehanteerd die of de
kwantitatieve of de kwalitatieve grootste gemene deler als eerste noent. Door de keuze om
als eerste de naar Bonaire verbannen mensen te noemen en de Afrikaanse tot slaaf gemaakte
mensen als laatste, wekt u de indruk dat de eerste groep groter was in aantal, dan wel
kwalitatief een grotere bijdrage leverde aan de zoutwinning, dan de tweede groep. Dit gebeurt
meermalen in dit artikel. Vanwaar uw keuze om dit op deze manier te verwoorden, wetende
dat dit niet de gangbare wijze is om een opsomming neer te schrijven en waarbij de bijdrage
van de Afrikaanse tot slaaf gemaakte mensen aan de zoutwinning op Bonaire lijkt te wordt
gebagetaliseerd. - De herhaalde gelijktrekking van de werkzaamheden uitgevoerd op de zoutplantages door de
Afrikaanse tot slaaf gemaakte mensen met de arbeid verricht door de mensen die verbanning
opgelegd hadden gekregen of tot dwangarbeid veroordeeld waren, staat loodrecht op de
bestuursinstructie Van de West Indische Compagnie uit 1636, waarbij gesteld werd dat
indianen beschaafd en onderwezen behoorden te worden en een beroep moesten krijgen, L.
Alofs, ‘Onderhorigheid en Separatisme’, 2011. Zware arbeid kan niet gelijkgesteld worden aan
slavenarbeid. De rechtspositie van de tot slaafgemaakten was van een totaal andere aard: Het
betreft Afrikaanse mensen die zonder dat zij een strafbaar feit hadden verricht of tegen de
gezaghebbers waren opgekomen, geroofd en verkocht zijn vanwege de dringende nood om
arbeidskrachten van de Nederlandse handelaren in haring en kabeljauw, die het zout nodig
hadden ter conservering van hun handelswaar. - U stelt de door Peter Stuyvesant naar Bonaire verbannen opperhoofden (11) gelijk aan de tot
slaafgemaakte Afrikanen met uw bewoordingen ‘onder de slaafgemaakten’, dit is feitelijk
onjuist, aangezien uit diverse bronnen vernomen kan worden opgemaakt, dat Indanen niet tot
slaafgemaakten behoorden. Ik citeer Hartog blz 223 “Wel bepaalde Plats (de Simon Plats
maatregel uit 1826-1827), dat ze (de wilde indianen) niet meer gedwongen mochten worden
tot dienstverrichtingen, omdat ze geen slaaf waren.” En het volgende citaat van J. Jacobs
Jacobs, J uit zijn boek ‘The Colony of New Netherlands; A Dutch settlement in Seventeenth
Century America (2009 blz 206-211): “Zij beschreven de positie van de indianen, ‘wilden’
genoemd, in Nieuw Nederland. Zij mochten niet tot slaaf worden gemaakt. De Compagnie
erkende hun recht op vergoeding voor arbeid of verleende diensten en zij getuigden
incidenteel in rechtszaken. Het bestuur rekende hen tot een andere natie, zij waren daardoor
niet rechteloos.” In ‘Contouren van slavenrebellie en slechte medische zorg Bonaire 1765’:
“De indanen op Bonaire mochten binnen het octrooigebied van de WIC niet tot slaaf gemaakt
worden, maar waren wel herendienstplichtig. Zij huisden voornamelijk op Noord di Saliña en
hielden zich voornamelijk bezig met het fokken van paarden en met de tuinbouw.” Het
verbannen en tot dwangarbeid veroordeeld worden getuigt eveneens van het ontbreken van
de rechteloosheid van de indianen in tegenstelling tot de Afrikaanse tot slaafgemaakte
mensen. - De slaven op de zoutplantages van Bonaire en Sint Maarten hadden een levensduur van vier
tot zeven jaar, vanwege het slechte eten, de slechte waterkwaliteit, de lijfstraffen en de
werkdagen van 14 uur per dag en het gebrek aan medicijnen, medische zorg en tijd om van
ziekte te kunnen herstellen (A.M.G. Rutten, ‘Contouren van Slavenrebellie en Slechte Medische
Zorg op Bonaire 1765’, 1995). Mijn vraag is of u registers heeft aangetroffen die aangeven dat
de slaven uit 1639 wel betere medische zorg genoten en dat zij nog in leven waren in 1699?
Wanneer u in uw boek schrijft dat het aantal tot slaafgemaakte 20 jaar later is verdubbeld, lijkt
het alsof het om dezelfde slaven gaat. Dit is op z’n plat Hollands gezegd: “Kort door de bocht.”
Want feitelijk betekent een verdubbeling na 20 jaar, dat indien zij allemaal zeven jaar lang
wisten te overleven, dat er feitelijk minimaal viermaal een schip zoals het slavenschip St Jago
of Sint Jago dat in 1668 met zo’n 244 Afrikaanse mannen, vrouwen en kinderen vanuit West
Africa naar de Cariben voer en waarvan 210 de tocht overleefden (Archief Amsterdam, uitlegonderzoek, slavenschepen). Het feit dat in dit boek lichtvoetig aan deze feiten voorbij wordt
gegaan, getuigt bij mij van anderssoortige motieven, dan om het Boneriaanse volk en de
nazaten van de Boneriaans Afrikaanse tot slaafgemaakten te voorzien van een nauwkeurig
journalistiek naslagwerk. - Onder de kop ‘Zoutoogsten’, staat dat de tot slaaf gemaakte Afrikanen de zoutbrokken
oogsten. Waarom worden hier de dwangarbeiders en verbannen Opperhoofden niet ook
genoemd? Dat zou wel zo consistent zijn, tenzij dit wel de feitelijke waarheid is, namelijk dat
de dwangarbeiders en verbannen indianen andere werkzaamheden uitvoerden. Bijvoorbeeld
als opzichter erop toezien dat de tot slavenarbeid gedwongen Afrikanen hun tijd niet
verzaakten? Immers, volgens Bordewijk (1911) waren er op Bonaire tot 1863 alleen
Gouvernementsslaven op Bonaire werkzaam: “In 1823 werd de discussie over de benutting
van Aruba en Bonaire beslecht met de vaststelling van Reglementen van Administratie en
Bestuur voor beide eilanden. Bonaire bleef een gouvernementsplantage waar (tot 1863)
gouvernementsslaven werden ingezet in de houtkap, zoutwinning en ezelteelt. “ zie ook L.
Alofs, ‘Onderhorigheid en Separatisme’, 2011. - Eveneens onder de kop ‘zout oogsten’ tovert u een kruiwagen tevoorschijn. Hoewel de
kruiwagen reeds honderden jaren eerder uitgevonden was, lijkt het mij zeer onwaarschijnlijk
dat men een kruiwagen vooruit kon duwen in de drassige zoutpannen of op de “bergen met
witte kristallen”. Bekend is immers dat de tot slaafgemaakte mannen ladingen van wel 46 kilo
zwaar moesten dragen over onherbergzame paden, wat ertoe leidde dat menigeen een
liesbreuk opliep of beschadiging aan de wervelkolom. (Archief WIC, Algemeen Rijksarchief
1761; 603;1223). Ik ben zeer benieuwd naar de bron waar u dit feit op baseert. - Ik weet niet of u in de rest van het boek vermeldt dat het zout niet alleen als ballast diende.
Het is een historisch feit van algemene bekendheid dat zout nog duurder was dan goud en
zilver in de 16e eeuw en de daarop volgende eeuwen. De handelaren in haring en kabeljauw
van de Nederlandse Republiek haalden tot eind 16e eeuw het zout dat nodig was om de
visvangst te conserveren uit de Zoutbergen van Cardona, Catelonië. Het boek van Mark
Kurlansky, ‘Salt: A World History’’ beschrijft hoe de opstand onder Willem van Oranje van de
Negen Nederlandse Provinciën, die leidde tot de instelling van de Nederlandse Republiek, de
80 jarige oorlog, de handelaren dreven tot het zoeken naar nieuwe zoutvoorraden, daar het
zout uit Spanje niet meer beschikbaar was. Bonaire werd middels de slavernij vanaf 1636 de
melkkoe voor goedkoop zout. Het zout werd getransporteerd naar Noord Amerika en Europa.
Verklaren dat het zout alleen als ballast zou dienen, zou betekenen dat de waarde van het zout
en de slavenarbeid die door onze voorouders ruim 200 jaar lang gedurende de Nederlandse
slavenhandel en slavernij werd gewonnen, daalt. Dit zal tot gevolg hebben dat de economische
welvaart die men nu geniet in Nederland vanwege de slavenarbeid veel lager uitvalt, wat
uiteindelijk zal leiden tot een veel lager bedrag voor de herstelbetalingen die de Nederlandse
staat aan de nazaten van de Afrikaanse tot slaafgemaakte mensen behoort te doen toekomen.
Ik kijk dus uit naar de rest van het boek om te zien of dit op een juiste manier wordt
weergegeven. - U stelt dat de schepen heen en weer voeren en daar 9 maanden over deden. Echter, de
Transatlantische slavenhandel staat bekend om zijn driehoeksvaarroute. Vanuit de
Nederlandse havens in Zeeland en Amsterdam, nadat de scheeps kapitein uitgebreide
instructies dan wel met met een ‘Letter of Marques’ in de vestzak, werden wapens, textiel,
rum etc, ingeladen om vervolgens naar West Africa vervoerd te worden. Daar werden lokale
Afrikaanse stammen gelokt, gemanipuleerd en bedreigd om mensen te roven (‘Partners or
Captives in Commerce?: The Role of Africans in the Slave Trade’ by Herbert J. Foster). De
mensenhandel in Afrikanen is begonnen doordat de Europeanen naar West Afrika voeren en
niet andersom. Tot op de dag van vandaag komt vraag vóór aanbod. De overtocht van West
Afrika naar de Cariben of Suriname duurde voor het slavenschip Leusden (1737) 44 dagen,
haar moorddadige einde aan de monding van de Marowijne u allen wel bekend. Men was de
meeste tijd kwijt aan het laden van de schepen in West Afrika, de aankoop van 700 tot slaaf
gemaakten, duurde voor voorgenoemd schip 6 maanden. Door te vermelden dat de schepen
er 9 maanden over deden om ‘heen en weer’ te varen, meen ik dat u wederom geen recht
doet aan de feitelijke waarheid. - U geeft aan dat de matrozen met de slaven ‘bergen werk’ moesten verrichten. Ten eerste meen
ik dat dit een ongepaste referentie lijkt te zijn naar de zoutbergen, die ik niet kan waarderen.
Het zou mij niet verbazen indien deze bekende Nederlandse uitdrukking in de Boneriaanse
zoutbergen zijn oorsprong vond, maar dat ter zijde. Waarom tracht u almaar de situatie van
personen die niet rechteloos waren, gelijk te stellen aan die van de Afrikaanse tot slavernij
gedwongen mensen? Een matroos was bij wet een mens en geen roerend goed, een
rechtspersoon, met een arbeidscontract, die betaald werd voor het werk dat hij uitvoerde en
die erbij gebaat was dat het schip weer snel de open zee op kon, zodat hij, nu reeds twee derde
van zijn reis erop zat, thuis uitbetaald kon worden en wellicht herenigd met zijn gezin. Het is
voor mij onbegrijpelijk dat u in dit gedeelte de matroos welhaast in dezelfde categorie als de
Afrikaanse tot slaaf gemaakte mensen plaatst. U stelt vervolgens dat het zout via loopplanken
in zakken en brokken aan boord van schepen moest worden gebracht. Wellicht dat u in de rest
van het boek uitgebreider hierop in gaat, aangezien de schepen niet dicht bij de kust konden
aanmeren, waardoor het zout twee maal overgeheveld moest worden, eerst in een kleine
sloep en vervolgens op het schip. - U stelt dat het zout als ballast diende in het ruim. Bedoelt u hier hetzelfde ruim waar de
gekidnapte en verhandelde slaven lagen? En dat er op de heenweg bakstenen van
Nederlandse makelij in het ruim lagen. De meeste forten staan echter aan de Westkust van
Afrika. Met heenreis doelt u wellicht op de reis vanuit Nederland naar West Afrika? Het boek
’Het Slavenschip’, van de Amerikaanse historicus Marcus Rediker is daar heel duidelijk over.
Het zal mij niet verbazen dat er wel eens een schip aanmeerde met bakstenen om forten,
vestingmuren en landhuizen op Curaçao te bouwen, maar de omissie dat het scheepsruim van
5
diezelfde schepen die bakstenen en zout vervoerden ook voor transport van de door
mensenroof tot slavernij gedwongen mensen van Afrikaanse afkomst diende, vind ik hoogst
merkwaardig. - Volgens uw artikel was er een nieuw WIC reglement uit 1840, waarin men stelde dat men nooit
langer dan 8 jaar op de zoutplantages te werkgesteld mocht worden. Hierbij heeft u niet
vermeld, dat dit alleen voor de dwangarbeiders en verbannen mensen gold. De levensduur
van de Afrikaanse ontvoerden en in slavernij gedwongen mensen was immers tussen de 4 en
7 jaar. Na die tijd waren de tot slaafgemaakten lichamelijk op. U impliceert hiermee alsof zij
na 8 jaar werken, net als de Ierste contractarbeiders in de America’s, goed verzorgd en
behandeld werden, een stukje grond zouden krijgen en een ezel om te genieten van een
welverdiend pensioen. Niets is minder waar:
“De zwarten klaagden dat ze door honger en het eten van bedorven voedsel veel
maagdarmstoornissen ondervonden. De verschafte voeding was nauwelijks voldoende,
eenzijdig, deficiënt en de toenemende aanwas van de slavenbevolking ging niet gepaard met
verbreding van bestaansbronnen.” – Rutten, 1995.
Opvallend in dit gehele artikel, “Bonaire, witte hel.”is dat er een boodschap verkondigd wordt dat erop neerkomt, dat de indianen, dwangarbeiders, de slavenarbeiders en zo af en toe ook de matrozen, het allemaal even zwaar hadden. Dat gedeelde smart halve smart zou moeten zijn. En dat is mijnsinziens de boodschap die men wil verkondigen. Namelijk dat onze voorouders allemaal in het zelfde bootje zaten. Met dit verschil, dat de een hoogwaardige functie bekleedde aan het roer, de ander betaald werk deed op het dek, de derde zijn straf uitzat en de onschuldige vierde tegen zijn wil naakt vastgeketend lag in een stinkend ruim.
Het enige echt bijzondere detail, is dat er anno 2023 nog leden van de dominante Nederlandse cultuur
zijn, die niet beschikken over een zodanige objectivteitszin dat zij op een wetenschappelijk
onderbouwde manier weer kunnen geven wat de bronnen in de archieven daadwerkelijk aangeven.
Daarom wil ik voorstellen, omdat het onderhand tijd is geworden, dat de nazaten van de Afrikaanse
geroofde mensen zèlf in de gelegenheid worden gesteld om een historisch research centrum op te
richten die beheerd wordt door ons zelf. Er zijn voldoende gekwalificeerde mensen en ik durf te
wedden dat de in het buitenland verblijvende Arubaanse, Curaçaose, Boneriaanse wetenschappers,
graag naar hun eiland terug willen keren of hier stage lopen, om alhier eervol werk te verrichten voor
de voorgaande, huidige en volgende generaties. Nederland zal hierbij haar verplichtingen moeten
nakomen ten aanzien van artikel 73 van het Handvest van de Verenigde Naties, betreffende het
decolonisatie proces, alwaar zij de heilige plicht heeft om de politieke, economische, sociale en
educatieve onwikkeling van onze mensen te waarborgen. De middelen hiertoe kan de Nederlandse
staat, mijns inziens, bijvoorbaat afschrijven tegen de herstelbetalingen die zij aan ons verschuldigd zijn,
naast de excusses van de Koning en het vastleggen in een wet dat slavernij een misdaad tegen de
menselijkheid was.
Stichting BEULAH
Mw. Gisele B.M. Sint Jago LLB, B,Ed.
Docent, jurist, schrijver.