AMPER SPECIFIEKE PLAKKATEN OVER BONAIRE (1645-1737)
DEEL 6 PLAKKAATBOEKENSERIE
In de plakkaatboeken worden in de tijd grote stappen gemaakt. Het eiland Bonaire krijgt in een periode van bijna honderd jaar slecht een enkele keer een vermelding. Tussen 1645 en 1737 worden er slechts vijf plakkaten uitgevaardigd waarin een specifieke opdracht en/of regel is beschreven die moet gaan gelden op het eiland. Dit is niet alleen bijzonder, maar ook merkwaardig als men bedenkt dat in de jaren vlak voor 1645 verschillende plakkaten worden gepubliceerd met instructies voor Bonaire. Het blijft speculeren, maar hoogstwaarschijnlijk zijn de plakkaten over Bonaire uit de periode 1644-1737, net als grote delen van de WIC-archieven, verloren gegaan. ‘De boekhouding van de eerste WIC (tot 1702) is geheel verloren gegaan in een brand. Ook is door die brand van de opvolgende WIC weinig bewaard gebleven. Veel archiefmateriaal is in het verleden als oud papier verkocht (in 1821)’. (p.107, Antoin & Luckhardt, 2023)
IN 1643 ZEVEN PLAKKATEN OVER BONAIRE
In 1643 zijn er onder andere opdrachten voor fortificatie ‘op de soutstellunge op Bonnairo’, ‘defensie van de waeterhaelders tegens een aenvall der indiaenen’ en ‘inspektie’ van de zoutpannen op Bonaire. Daarna volgen instructies om ‘kompagniesnegers’ naar Bonaire te brengen en de ruiters en soldaten voorlopig op het eiland te laten. Halverwege hetzelfde jaar 1643 volgt dan weer de instructie om de slaafgemaakten terug te brengen naar Curaçao. In verband met regenval is er ‘’voort eerst inde pannen niets te doen’. ‘En de negros daer noch sijnde te rugge te roepen om haer inde thuinen ende andere Compagnies diensten geemployeert te worden’. De beslissing over wat te doen mt de Spanjaarden die op Bonaire ‘gestrant’ en gevangen genomen zijn, hier houden of ‘versenden’, wordt op 10 augustus 1643 uitgesteld.
Tien dagen later is in het zevende plakkaat uit het jaar 1643 op 20 augustus te lezen dat men besluit de gevangen Spanjaarden voorlopig vast te houden en een jacht te sturen naar Aruba om daar contact te maken met de ‘indianen’ om ‘goede intellegentie met de indiaenen van Aruba te houden’ en om de toestand ‘des eilants ende der inboorlingen te verneemen’ nu men daarover al zeven maanden geen contact heeft gehad. Bijzonder aan dit plakkaat is dat het omschrijft dat er op Curaçao ‘indianen’ van Aruba zijn die ’daer noch vrouw en kinderen’ hebben. Terwijl niet te lezen is onder welke omstandigheden en voorwaarden deze Arubaanse oorspronkelijke mannelijke bewoners (vrijwillig of gekidnapt) naar Curaçao zijn gekomen. Wel is te lezen dat deze ‘indianen’ verzocht hebben om vee als ‘bocken, geyten ende schaepen’ te mogen transporteren naar Aruba. Volgens de opsteller van het plakkaat zal ‘dat de peupulatie’ en het eiland ten goede zal komen. Daarmee is de indruk gewekt dat de Arubaanse oorspronkelijke bewoners die zich nu op Curaçao bevinden terug mogen keren naar hun vrouw en kinderen of in ieder geval vanuit Curaçao hun vrouw en kinderen mogen voorzien van vee.
IN 1644 VIJF PLAKKATEN OVER BONAIRE
In het jaar 1644 verschijnen vijf plakkaten met Bonaire als onderwerp. Die beschrijven dat een aangekomen fluitschip na de ontlading een ‘soutvracht heeft te becomen aen Bonnairo’’, dat ‘een gevangen Spaenjaert de verclaeringe’ heeft afgegeven dat ‘een Engels schip met 32 stucken in Comnagotta souden liggen’ en dat men daarom het schip Amsterveen die kant op stuurt ‘om deze onzekerheid te onderzoeken’. Verder geeft men de opdracht om ‘de soutpanne van Bonnairo’ te verkennen, waarna rapport uitgebracht wordt en men noteert dat er goede hoop is dat er nu ‘noch wynich’ maar dat er over een maand tot zes weken genoeg zout vergaard is om een ‘eenige scheepsladungen genoechsam’ zouden kunnen vullen.
Een maand later, in juli, krijgt de bemanning van het eerder genoemde schip Amsterveen de opdracht om opnieuw naar Buenairo te varen ‘om de toestant der soutpanne te verneemen’, en dat twee schepen die al aanvankelijk ‘vruchteloos in deese haven’, kort daarna uitgezonden worden om te kruisen.
Daarnaast geeft men de opdracht om schepen ‘te bevracht met sout’ waarvoor men de ’dienst van al de negros’ mag gebruiken aangezien met hen geen ‘prouffijtelickers can uytgerecht worden’. In de tweede resolutie die in juli 1644 uitgeschreven is, is dan ook de instructie terug te lezen om materialen ‘tot benifitie des souts aen Buenayro’ en de ‘Compagnies dienstbaare swarten’ te brengen. In juni had men namelijk geconstateerd dat bij de Bonariaanse zoutpannen ‘scheppen ende cruywaegens’ ontbraken. De stukken uit 1643 en 1644 geven de huidige lezers de informatie dat het voor de Nederlandse bestuurders en bezetters min of meer gebruikelijk was om mensen, zowel oorspronkelijke bewoners als slaafgemaakten (‘dienstbare swarten’), met regelmaat tussen de eilanden te verplaatsen.
Stokvis is de verzamelnaam voor gedroogde vis. Om stokvis te maken, wordt de vis ontdaan van kop en ingewanden en aan stokken te drogen gehangen, vandaar de naam. Dit drogen duurt ongeveer drie maanden. Meestal is stokvis gemaakt van kabeljauw. Door het zouten en drogen is de veel langer houdbaar. Afhankelijk van hoe koel en droog de vis bewaard wordt, kan de houdbaarheid oplopen tot wel één jaar.
PAS NA ELF JAAR KOMT BONAIRE WEER IN BEELD
In 1655, pas elf jaar en zes resoluties later, komt Bonaire weer voor in de boeken. In die elf stille jaren over Bonaire is wel in de zes resoluties die uitkomen een ander bijzonder gegeven terug te vinden over het dagelijks leven op Curaçao en daarmee mogelijk ook op Aruba en Bonaire. Het voedsel blijkt voornamelijk te bestaan uit gort, brood en stokvis. Regelmatig dreigt er een tekort aan ‘asijn, boontjens en vlees’. Ook vaart men in deze periode naar omringende eilanden als St. Cruis om zout en vee te ruilen voor bonen en cassave. Het zout van Bonaire (en Curaçao) blijkt al in 1644 een ruilmiddel te zijn voor voedsel.
INSTRUCTIES VOOR DIRECTEUR MATTHIAS BECK
De nieuwe directeur Matthias Beck ontvangt in 1655 instructies van directeur-generaal Peter Stuyvesant die het gezag voert over de in 1646 gevormde bestuurseenheid Nieuw Nederland, Curaçao, Bonaire en Aruba. Stuyvesant organiseerde de handel tussen de Benedenwindse eilanden en Nieuw Nederland. Nieuw Nederland leverde daarbij levensmiddelen aan de Benedenwindse eilanden in ruil voor zout, paarden en slaafgemaakten. Het lijkt erop dat het zout dan al van Bonaire komt, slechts een enkele keer aangevuld met dat van Curacao. De paarden komen van Aruba. Die lopen daar los en moeten door de oorspronkelijke bewoners in opdracht van de Nederlanders gevangen worden voor de ‘expedities’ van Stuyvesant in Nieuw Nederland en Nieuw Amsterdam (het huidige New York).
VERZET OORSPRONKELIJKE LOKALE BEVOLKING
‘Expedities’ is een eufemisme voor de pogingen om het verzet te breken dat het Lenape volk al vanaf 1624 voert tegen de Nederlandse bezetters die met geweld het gebied proberen te bezetten en koloniseren. Vanaf 1638 neemt het geweld tegen de oorspronkelijke bewoners verder toe. Onder gouverneur Kieft is een slachtpartij uitgevoerd onder Lenape indianen waarop de verschillende Lenape stammen rond Manahahtáanung/Manhattan zich voor het eerst verenigden om oorlog te voeren tegen de Nederlandse kolonisten van 1643 tot 1645.
De eerste oorlog start officieel in 1643 onder Kieft die uiteindelijk in 1647, na allerlei klachten van Nederlandse kolonisten, wordt teruggeroepen naar Amsterdam. Stuyvesant neemt zijn functie van gouverneur over. Hij start in 1659 de zogenaamde ‘Esopus-oorlog’ waarin elf Lenepa-opperhoofden worden verbannen naar Curacao en Bonaire.
Historicus: Jordaan vraagt in dit onderzoek onder meer aandacht voor wat veel mensen niet weten. Namelijk dat slavernij nooit officieel is toegestaan in Nederland door de Staten-Generaal, in de koloniën vond diezelfde Staten-Generaal het wel prima voor de Nederlandse handel, -plantages en -kaapvaart. Zo ontstond in de koloniën een drie laagse samenleving met drie soorten (straf)recht.
SLAAFGEMAAKTEN NAAR BONAIRE
De slaafgemaakten komen vanuit Curaçao. Dit eiland ontwikkelde zich met name vanaf het verlies van Brazilië in 1654 tot het Caribische verzamelpunt voor slavenschepen. ’De potentie van het eiland voor de regionale slavenhandel was al in 1642 onderkend’ (Jordaan, p.48, 2013). Hier kent men levende pakhuizen om de slaafgemaakte mensen aan te laten sterken na de lange wekenlange zeilzeereis. Nadat de ontvoerde mensen op Curaçao zijn aangesterkt van de ‘middelpassage’, door ze voedingsrijk eten met Curaçaose (en Bonairiaanse) maisproducten als ‘funchi’ aan te bieden, worden ze toonbaar gemaakt voor de slavenmarkt. Ze worden daar gemiddeld na twee weken, als op een veemarkt, verkocht waarna ze als slaafgemaakten in de documenten omschreven staan als economische object. Geheel ontmenselijkt komen de slaafgemaakten in de boekhoudingen terug als een lichaamskleur, getal of letter, dus zonder naam en identiteit, Zo komen in de Curaçao Papers beschrijvingen voor als ‘vijf stuckx neegers waeronder een negerintie’ (1659, 24 augustus, 50, Curacao Paper). ‘Bij aankomst van de verschillende schepen werden de volwassenen gebrandmerkt met een getal, vermoedelijk het nummer van de lading van het betreffende schip. In 1701 gaat dat getal, op dat moment 100, over in de letters van het alfabet’ (bron: John Schermer, www.bonairefamily.com: Bonairiaanse families van 1700 tot 1900).
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten’ (www.fondsbjp.nl). Cees Luckhardt heeft van het Fonds BJPd een uitvoeringssubsidie ontvangen vanuit de Regeling Onderzoeksjournalistiek. Deze eerste serie van zes artikelen verscheen eerder dit jaar in het Antilliaans Dagblad