Het leven van vroeger

Het leven van de Bonairiaan van vroeger was hard. Het was een leven dat gericht was op het werken op de plantage, het vissen en de scheepvaart.

Een groot gedeelte van de Bonairianen hebben aan het einde van de 19e eeuw en aan het begin van de 20ste eeuw hun eiland verlaten om bijvoorbeeld te gaan werken in de kopermijnen in Venezuela, in de bossen van Suriname voor het aanleggen van een “spoorlijn” in de jungle en op de suikerrietplantages op Cuba.

Er is ook een groep die via Puerto Rico is gaan varen in Amerika voor bedrijven als Red D Line, United Fruit Company, Grace Line, Bull Line, Wall Line en Puerto Rico Line.

De Bonairianen van vroeger stonden bekend als mannen van de zee, die niet bang waren gevaar te trotseren.

De vrouwen bleven thuis om de kinderen op te voeden. In december kwamen hun mannen thuis om zich met hun familie te verenigen, met het onvermijdelijke gevolg van gezinsuitbreiding. Onderzoeken uit het verleden geven aan dat een groot gedeelte van de Bonairianen, dat voor 1950 is geboren, in de maand september ter wereld zijn gekomen, precies 9 maanden na december van het vorig jaar.

Naast de opvoeding van de kinderen, moest de vrouw ook gaan werken om het noodzakelijke geld bijeen te scharrelen om de basisuitrusting te kunnen kopen. De bekende werkzaamheid van de vrouwen in die tijd was het plukken van de vrucht van de dividiviboom, die verkocht werd aan de kooplieden op het eiland. Dit product werd in het bijzonder geëxporteerd naar Duitsland, waar het gebruikt werd in het proces van leerlooien.

De achtergebleven vrouwen maakten ook strohoeden, die ze aan lokale kooplieden verkochten voor de export. Een paar van deze vrouwen werkte als werkster voor de “shons” (kooplieden en plantage-eigenaren) op Bonaire.

Het leven van de Bonairianen in het verleden was goed georganiseerd, ondanks het feit dat het zwaar was. Zo waren er bijvoorbeeld vaste dagen en tijden dat bepaalde werkzaamheden werden verricht.

Het wassen gebeurde bijvoorbeeld op de maandag en dit vond de hele dag plaats. De vrouwen gingen vaak in groepen uit hun wijk om in zee te gaan wassen. Ze gingen met de kleren gewikkeld in een bundel op hun hoofd of op de ezel. De ezel was een dier dat een belangrijke rol speelde in het leven van de Bonairianen.

Als zeep werden de bladeren van o.a. het pokhout en de agave gebruikt. Deze bladeren schuimden in het zoute water van de zee. Daarna ging men naar de waterputten in de buurt van deze wijken om de kleren uit te spoelen, zodat het zout er uit kwam. De kleren werden dan even te drogen gelegd in de zon. Thuis werden de kleren op de omheiningen van cactussen gelegd om te drogen.

Dinsdag werden de kleren gesteven. Er werd stijfsel geïmporteerd in houten vaten. Stijfsel werd op gewicht verkocht, net als meel.

Vrijdag was de strijkdag. Aanvankelijk werden er strijkijzers gebruikt die op houtskool of het materiaal van de nesten van witte mieren werden verwarmd, welke de warmte heel goed vasthield.

Daarna zijn er strijkijzers ontworpen waarin houtskool gezet kon worden, gevolgd door strijkijzers op gas.

Zaterdag was het de dag om het huis en de tuin te vegen en schoon te maken. Midden in de week werd ook een beetje geveegd, doch zeker niet op de maandag, want dat bracht ongeluk.

Zondag ging men naar de kerk.